Ode aan Enschede en haar uitvalswegen
Afgelopen zondag, zes uur ‘s morgens,
hoogste tijd om mijn muizenissen uit te laten.
De stad, in al haar rijkdom, staat bol van naweeën
van muziekspektakels, discogedreun, gelal,
giechelende meiden vol drank en pillen,
bronstige kerels.
Dus gauw de deur dicht, terug in de bedstee
en voorzichtig om zeven uur de neus weer om de hoek.
De kust schijnt veilig, een enkele geluidsbox scheurt nog slingerend
en zwalkend op twee wielen
zwaar bonkend in de bassen
over vluchtheuvels en trottoirs achtervolgd door sirenen.
Kom, nu voorzichtig de eerste stap.
Het ochtendkrieken, nog twijfelend aan het nut van zichzelf
trekt in omzichtige bewegingen de nachtsluier van de stad.
Ik, wandelaar, verbaasd over mijn ongerijmde haast,
besluit niet westwaarts te gaan. Nee, voorbij de UT
val je van de aarde.
k snel zuidwestwaarts de stad uit, spot wethouder Hazenboer
verscholen in zijn rotonde, de oren gespitst.
Ik moet even verder inhouden voor het rode licht
dat dag en nacht infarctueuze verkeersstromen poogt te ontproppen.
Ik haast mij naar de grootse krans-es
die op sterven na dood, bloedend als een rund
door de onverdoofde vlijmscherpe doorsnijding
van asfaltmes en diepte-interviews van zoutboringen
ligt te stuiptrekken terwijl, zoals een stadsdichter dichtte
“Economen, met natte dromen, over geldelijk gewin”
dit historisch en landschappelijk unicum offeren op het altaar
van de onverzadigbare bedrijventerreinenmaniakken,
maar dat nu, door de crisis wellicht gespaard wordt.
Maar weg van hier.
Nu kan ik nog oostwaarts, richting Losser of Glanerbrug.
Losser valt af. Achter Het Hoge Boekel houdt voor mij de wereld op.
En Glanerbrug? Valt ook af. Vroeger was het een avontuur daar te geraken.
Maar nu? Al die bebouwing is geen verlossing.
Muizenissen worden daar alleen maar groter en groter.
En die enkele groene ader is al lang dichtgeslibd.
Blijft het Aamsveen. Dat brengt alleen een finale oplossing wanneer je
dit na één nacht ijs ’s nachts, geblinddoekt in rechte lijn gaat doorkruisen.
Kom, terug naar huis, kop onder de dekens. Laat muizenissen ongelucht,
ook al lucht dat niet op.
Nee …… nog één poging.
Noordwaarts, laat ik mij noordwaarts spoeden.
Mijn muizenissen móeten uitgelaten.
Dáár – hier dus - liggen groene longen op adem te komen
na vertrek van het militair.
Ruime kavels wachten op puissant rijke bebouwers
die het gat van Bleker moeten vullen.
Sprakeloos ligt een uitspanning in het bos
en siddert door het gedreun, gezwatel,
onophoudelijk ondergronds grommen van vliegwielen,
kongsi’s, en weer die natte dromers,
nu over hoger honing van vliegbewegingen en vierbaanswegen
voor invallen van de Noormannen.
Droadneagels oet Lönnke, griep de meedweenterhoorns
en POEZ die boze geest’n VOT.
Wellicht dat ook nu de crisis een handje helpt aan natuur- en mensvriendelijke oplossingen. En VOLT, maar niet teveel volt, dan krijg je kortsluiting.
En laat de Kunstroute op de Zuidkamp een jaar lang ondergronds gaan.
Want dát levert wat op aan kunstzinnige vliegwielvertragingstactieken.
En nu Galerie Urinoir Bezet geopend wordt,
Hoera!
kunnen al die natte dromers hier de pot op om te ervaren wat kunst vermag.
Bob Boswinkel
Eén van DIEdichters
www.dichtersinenschede.nl
voorgedragen bij de opening van Galerie Urinoir Bezet op 8-11-2012